Last update
21/03/2022
WAT KUN JE ZELF DOEN AAN ONGELIJKHEID?
2. KOOPKRACHT
(BEGIN BIJ DE BASIS)
Terug naar deel 1
(Vooruit naar deel 3 Fairphone en ultrafast fashion: Wat kun je met je koopkracht in onze hypereconomie )
(Ga direct naar de koopkracht basisingrediënten)
Als je je geld wilt uitgeven op een zodanige wijze dat het terecht komt bij de 50% laagste inkomens, dan loop je tegen heel wat moeilijkheden aan. Via je koopgedrag draag je via tal van producten al snel bij aan het inkomen van de bovenste 1%. Ter indicatie: in de VS bezit de bovenste 1% meer dan de helft van alle beursgenoteerde aandelen. In de jaren ’90 was dit nog 39%.
Bron: CNBC
Het einde van deze tendens van concentratie van economische macht is nog niet in zicht. Door de toename van digitaal shoppen en goedkoop bezorgen kan bijvoorbeeld het winkelbestand de komende jaren snel achteruitgaan. Deze tendens breidt zich door de platformeconomie gestaag uit richting andere onderdelen van de samenleving.
Shop Local oproep uit Californië (Sonoma County)
In de VS was door de megastores van Walmart cs al minder lokale middenstand dan bij ons.
Met de opkomst van online bestellen (versterkt door de corona-epidemie) is de situatie verergerd.
De beste garantie voor een nóg schevere inkomensverdeling is om als consument niet al te veel na te denken waar je producten vandaan komen. De eerste stap richting een minder scheve verdeling is om op zijn tijd even stil te staan en jezelf als consument de vraag te stellen waar je geld terecht komt. Hiervoor hoef je niet een halve onderzoeksjournalist te zijn.
Als we bijvoorbeeld het merendeel van onze boeken bij Bol of Amazon gaan kopen, worden deze grote bedrijven rijker en verdwijnt de lokale boekhandel. Zo simpel is het.
Support your local bookstore: Scheltema in 1883 (Bron: wikimedia)
Natuurlijk is het niet altijd zo eenvoudig en zo dicht bij huis. Hoe zorg je ervoor dat via je aankopen mensen die bij de 50% laagste inkomens wereldwijd behoren een fatsoenlijk inkomen ontvangen? Hoe krijg je hier zicht op? Zeker is dat velen van hen zich aan de basis van de productie- en transportketens bevinden.
Het dagelijks brood: je eigen 0,2 hectare
Dit geldt bij uitstek voor landbouwproducten. Een Nederlander gebruikt jaarlijks gemiddeld 0,2 hectare landbouwgrond om in zijn behoefte aan voedsel te voorzien.
Een Nederlander gebruikt naast 0,2 hectare voor zijn voeding,
nog eens 0,4 hectare voor andere zaken, vooral hout en papier.
(Bron: Planbureau voor de leefomgeving 2020)
Hiervan komt 75% uit het buitenland: onder te verdelen in 45% uit de EU en 30% buiten de EU. (Bronnen: PBL 2018 en WUR/CBS 2020)
De landbouwgrond in de wereld is voor 70% in handen van 1% van het aantal landbouwbedrijven, deze hebben een areaal van minimaal 50 hectare. 40% is in handen van bedrijven met een areaal van meer dan 1000 hectare. Aan de andere kant van het spectrum is 12% van alle landbouwgrond in handen van 84% van de bedrijven en kleiner dan 2 hectare. Nog eens 6% van de grond is in handen van bedrijven met maximaal 5 hectare. (Bron: sciencedirect)
Kortom: er zijn grote bedrijven met veel contractarbeiders en er is een grote hoeveelheid kleine boeren. Zeker buiten de EU hebben we daarbij weinig zicht op het inkomen dat deze mensen ontvangen.
Boerenprotest tegen te lage prijzen in de Brabanthallen in Den Bosch, 1980
(bron: wikimedia)
Binnen Nederland ligt dat wat anders. Sinds 1980 is meer dan de helft van de boeren gestopt door de voortdurende druk tot schaalvergroting met bijbehorende investeringen in machines om de productiviteit te kunnen verhogen. De overgebleven boeren (en tuinders) behoren niet tot de lagere inkomensgroepen, al zijn de onderlinge verschillen fors. Zij worden niet zozeer onderbetaald al staan ze onder hoge druk. Toch is de prijs die wij als consument betalen te laag. We merken dat aan het steeds verder afnemen van de kwaliteit van de leefomgeving. Van onszelf en van planten en dieren. In Nederland zijn de problemen tot grote hoogten gestegen; de stikstofuitstoot, uitdroging, de misstanden in de intensieve veehouderij en een enorme achteruitgang in biodiversiteit.
De achteruitgang in biodiversiteit in Nederland is goed te merken aan de afname van de aantallen weidevogels
(Bron: vogelbescherming)
Binnen de EU is een forse prijsconcurrentie die vooral de druk op de kleinschaliger boeren verder opvoert, waardoor velen met een te laag inkomen zitten en de situatie meer en meer de Nederlandse kant op gaat. Ernstige vormen van uitbuiting vinden in de EU zeker plaats. Berucht zijn de wantoestanden rond illegale vluchtelingen die werken op het Italiaanse platteland, in Nederland worden seizoenarbeiders uit Oosteuropa regelmatig onmenselijk behandeld.
Op zichzelf ontvangen biologische boeren een hogere marge op hun biologische produkten. (Bij de Agrimeter van de Universiteit Wageningen kun je dit mooi monitoren.) Een probleem zijn de overstapkosten en de langzame groei van het aantal consumenten in Nederland die bereid zijn meer te betalen (bron: Bionext Trendrapport 2020)
Op plantages buiten de EU gaan grote schade aan natuur en uitbuiting van medewerkers vaak hand in hand. Bijvoorbeeld door medewerkers zonder enige bescherming bloot te stellen aan zeer giftige bestrijdingsmiddelen. (Zie bijvoorbeeld onderzoek van een Deense NGO naar koffieplantages in Brazilië.)
Meer in het algemeen is de achteruitgang in biodiversiteit zeer nadelig voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen in de wereld. (bron: PBL/IPBS )
Wie zichzelf nu ten doel stelt om degenen die de 'eigen' 0,2 hectare verzorgen fatsoenlijk te betalen, doet er goed aan om de natuur erin te betrekken. Niet alleen omdat het bijdraagt aan een betere prijs voor de boer en omdat onze leefomgeving er fors op vooruit gaat, maar ook omdat er veel organisaties zijn die toezicht houden op duurzame landbouw. Dat maakt het makkelijker om te kijken waar je voedsel vandaan komt en voorkomt mede om die reden uitbuiting.
Ook biedt het je als consument meer (keuze)mogelijkheden om het verschil te maken met je portemonnee.
Duurzaam en fair trade (op 4 tennisbanen)
Het wemelt van de initiatieven die zich bezighouden met duurzame voedselproductie. Je hebt keurmerken voor biologische landbouw, duurzame(re) landbouw, diervriendelijke landbouw, garanties dat producten lokaal zijn geproduceerd, tegengaan van voedselverspilling et cetera.
Lokaal is in opmars
(afbeelding: Lekker Lokaal Nijmegen)
Een vergelijkbare tendens is waar te nemen bij de sociale component. Er zijn tal van initiatieven om kleine boeren van buiten de EU een hogere prijs te betalen en om arbeiders op grote plantages een beter loon te garanderen. Er zijn bovendien vele mengvormen tussen duurzame en sociale doelstellingen.
Zeer basale keurmerken zijn UTZ en de Rainforest Alliance (ze zijn sinds 2018 gefuseerd): twee relatief goedkope keurmerken die zich richten op het creëren van minimumstandaarden richting goede arbeidsomstandigheden en een duurzamere landbouw. Zo'n 40% van de bananen in de supermarkten en meer dan de helft van alle koffie in Nederland heeft inmiddels dit keurmerk. Grote chocolade fabrikanten als Nestlé en Mars hebben een deel van hun repen UTZ gecertificeerd.
UTZ en Rainforest Alliance: minimumstandaarden
Bij het Fairtrade keurmerk wordt meer betaald, gecombineerd met eisen voor duurzame landbouw. Boeren krijgen prijsgaranties en een opslag daar bovenop. Hiervan is de fair trade banaan het meest succesvolle product met een marktaandeel van zo'n 8% in de supermarkten.
Daarnaast zijn er veel initiatieven die een extra premie betalen, mede omdat men streeft naar een leefbaar inkomen. De bekendste hiervan is Tony Chocolonely.
Tony Chocolonely doet een eigen premie bovenop de Fair Trade opslag
Toegepast op ‘onze’ 0,2 hectare betekent dit dat je die 30% opbrengst die van buiten de EU komt, het beste aan kleine boerencoöperaties kan doen toekomen die minimaal op basis van fair trade zijn ingekocht. Voor die andere 70% opbrengst die van binnen de EU komt is biologisch én bij voorkeur lokaal en seizoensgebonden de beste vuistregel.
(In de praktijk is dit onderscheid tussen binnen en buiten de EU natuurlijk niet zonder meer te maken. Zo wordt bijvoorbeeld veel veevoer voor Nederlandse melkkoeien verbouwd op sojaplantages in Brazilië waarvoor grote stukken oerwoud zijn gesneuveld. (Zie hier voor rapport WWF) Soja kun je niet fair trade kopen. Koop je Nederlandse biologische melk, dan verminder je toch de druk op het oerwoud, want 60% van het veevoer moet lokaal worden geteeld, bij biologisch-dynamische (BD) producten zelfs 80%. )
Fair trade heeft meer sociale impact dan UTZ/Rainforest Alliance
Nu zijn deze vuistregels wel heel mooi, in de praktijk kan het onmogelijk zijn. Voor de fair trade keurmerken bijvoorbeeld alleen al omdat slechts een beperkt aantal soorten producten gecertificeerd is. En natuurlijk kan het simpelweg onhandig zijn, een kwestie van smaakvoorkeur of doodeenvoudig wel erg veel duurder blijken te zijn. Ik kies hier daarom voor een combinatie van idealisme en pragmatisme.
Als je voor de helft van je voedselaankopen een mix van fair trade en biologisch/lokaal/seizoensgebonden nastreeft, dan kun je op jaarbasis 0,1 hectare een stuk landbouwgrond natuurvriendelijk laten beheren met een goede prijs voor de boer. Dat is toch een oppervlak gelijk aan vier tennisbanen.
0,1 hectare= 4 tennisbanen
= de impact als je de helft van je boodschappen fair trade en/of duurzaam inkoopt
Een concreet voorbeeld van een dergelijke impact bij de aankoop: Bij Fairtrade Original (tevens biologisch geteeld) ontvangt een boer als opslag 2 dollar per kilo bovenop de wereldmarktprijs. (Zie afbeelding hieronder. Bij lage wereldmarktprijzen zoals in 2019 zouden veel boeren op de gewone markt zelfs onder de kostprijs moeten verkopen.) De koffie komt uit Colombia, waar een kwart van de bevolking onder het bestaansminimum van 5,50 dollar leeft.
Een gewone koffiedrinker in Nederland verbruikt jaarlijks 13 kilo koffie (op basis van de consumptie van een pak koffie per week). Doorgerekend naar een minimumbedrag van 5,50 dollar per dag betekent dat dat 80 consumenten dan één persoon een basisinkomen zouden kunnen bezorgen (en laten we zeggen ca. 200 consumenten één Colombiaanse boerenfamilie). Het marktaandeel van fair trade koffie is hier ongeveer 5%. Het gaat dan om een kleine 6.000 personen. Zou heel Nederland dat doen, dan ging het om 115.000 personen (we verbruiken ongeveer 120 miljoen kilo op jaarbasis).
Om 13 kilo biologische koffie te produceren is ongeveer 45 m2 landbouwgrond nodig, zeg maar 4,5% van onze eigen 0,1 hectare impact. Bij koffie worden relatief meer pesticiden gebruikt dan bij veel andere landbouwproducten, mede door minder strenge wetgeving ter plaatse, dus dat kan behoorlijk uitmaken.
Zou alle koffieconsumptie in Nederland van biologische teelt afkomstig zijn, dan zou dat gaan om 40.000 hectare op jaarbasis. Ingewikkeld te onthouden? Okay: één pak biologische koffie betekent één vierkante meter duurzame landbouw.
Eén pak biologische fair trade koffie = één m2 duurzame landbouw
plus 25 tot 50 eurocent extra voor de boer
Doorgerekend betekenen 10 tot 20 pakken koffie een leefbaar inkomen voor één persoon per dag
(naar gelang de regio van herkomst en de actuele fair trade opslag bovenop de wereldmarktprijs)
Er is meer in de keten
Critici hebben op fair trade en biologisch terechte aanmerkingen. Ze zijn niet per definitie zaligmakend. Als je bijvoorbeeld minder vlees en zuivel eet, dan scheelt dat enorm in CO2 uitstoot. Het maakt die 0,2 hectare die je in beslag neemt meteen een slag kleiner (bekijk hiertoe eens de foodcalculator bij de BBC). Ook het tegengaan van voedselverspilling kan nog een forse impact hebben. (Dit raakt aan het meer algemene vraagstuk van minder consumeren: komt in deel 3 aan de orde.)
Een ander punt speelt bij fair trade. De impact is naar mening van velen simpelweg te laag. Gemiddeld raken de betrokken boeren slechts 25% van hun oogst kwijt en moeten ze de rest van de oogst verkopen tegen lagere prijzen. Dientengevolge schieten ze er nog niet heel erg mee op. Het kan daarom aantrekkelijker zijn voor afzonderlijke boeren om contracten te sluiten met grote bedrijven zoals Nespresso (Nestlé), waarbij hele oogsten worden afgenomen tegen een prijs lager dan bij fair trade. (Terzijde: die cupjes zijn een kras staaltje van milieuverspilling.)
Dan is er nog het argument dat het eigenlijke geld in de keten wordt verdiend bij de bewerkingen van de landbouwproducten. Bijvoorbeeld bij koffie door de koffiebranderijen, bij cacao de chocoladefabrieken. Dit vindt vrijwel allemaal in Europa zelf plaats. Het betekent minder geld en minder werkgelegenheid in de lokale economie.
Moyee Coffee: meer toegevoegde waarde in de keten
Er zijn initiatieven die om die reden weer een stap verder proberen te gaan, zoals Moyee Coffee, dat lokaal koffie laat branden. Of Solidaridad die de lokale markt verder probeert te ontwikkelen middels de Village Supermarket.
Al deze punten nemen niet weg dat het wel degelijk een groot verschil maakt om fair trade en biologisch te kopen. Door daarnaast minder en gerichter te consumeren kun je juist je impact verder verhogen: het wordt goedkoper voor jezelf en de belasting van de natuur neemt af.
Uiteindelijk gaat slechts 8% van onze consumptieuitgaven naar voedsel. Bij voedsel is het nog relatief eenvoudig om de productieketen na te gaan. Bij tal van andere producten is het beduidend lastiger. In het volgende deel doen we een poging.
(Vooruit naar deel 3: Koopkracht in de keten (met de kledingindustrie als casus))