(zie hier voor een algemene inleiding van Kapitaal en Ideologie)
In de VS en Europa vond vanaf de Eerste Wereldoorlog een enorme omslag in de sociale verhoudingen plaats. De omslag accelereerde als het ware na het einde van de Tweede Wereldoorlog.
De inkomensongelijkheid daalde tot 1980 fors, dit ging gepaard met een nog forsere daling van de vermogensongelijkheid. Piketty stelt dat voor het eerst in de moderne geschiedenis bijna 50% van het vermogen in handen van de onderste 90% was. Voor die tijd was 30% toch echt wel het maximum.
Volgens Piketty triggert deze vermogensverschuiving ook de daling van de inkomensongelijkheid, omdat de inkomens uit kapitaal in tegenstelling tot de inkomens uit arbeid veel forser verschoven.
Hierboven figuur 10.7 als casus hoe de verschuiving van inkomensbronnen in Frankrijk bij de rijkste 1% van de samenleving uitpakte; de groep die immers relatief gezien het meest over inkomen uit kapitaal beschikt. Een andere manier om dit fenomeen te bekijken, is door naar de verhouding tussen privébezit en nationaal inkomen te kijken. Zie hieronder.
Fig. 10.8 verhouding waarde totaal privébezit versus nationaal inkomen. Op het toppunt 800% in Engeland anno 1890 en dieptepunt 200% in 1950, nu al weer 600%.
Wat verklaart nu de grote afname in privébezit in de periode tot 1950? Een belangrijke factor betreft de verwoestingen in de oorlog: in Frankrijk verklaart dit een kwart, in Duitsland een derde van de afname, in Engeland logischerwijs slechts enkele procenten.
Er zijn volgens Piketty naast de directe oorlogsschade twee hoofdreeksen van oorzaken te onderscheiden die ieder min of meer een gelijk effect hadden. Aan de ene kant waardevermindering door investeringen die weinig opleverden, zoals door de grote depressie en de vele oorlogsleningen aan overheden die door inflatie en andere redenen weinig meer waard waren. Zeer bekend zijn de grote Franse leningen aan tsaristisch Rusland, die na 1917 allemaal niet meer erkend werden in het bolsjewistische Rusland van Lenin c.s.
De andere hoofdoorzaak betreft tal van maatregelen van overheidswege op het gebied van onteigeningen en belastingen.
Fig. 10.9 De ontwikkeling van de staatsschuld in 1914-45 en de afname erna. Let op Frankrijk en Duitsland.
(Overigens geldt de daling naar 0% in Duitsland in 1922 niet voor de kolossale oorlogsschuld aan de geallieerden! Zie tekst.)
De staatsschuld speelt in dit verband in Frankrijk en Duitsland een bijzondere rol bij de afname van de vermogensongelijkheid. In de periode 1914-45 werd privéspaargeld in veel grotere mate gebruikt om de groeiende schulden van de staten te financieren. Tijdens de wereldoorlogen was dit veelal ook min of meer een soort verplichting.
Amerikaanse reclame voor oorlogsleningen
(bron: National archives II, Maryland)
Let wel: de bevolking opzadelen met het financieren van een hoge staatsschuld is een instrument dat er evengoed toe kan leiden dat het kapitaalkrachtige deel van de bevolking dan jaren een uitstekend rente-inkomen heeft. In Engeland was bijvoorbeeld de staatsschuld na afloop van de Napoleontische oorlogen in 1815 maar liefst 200% en deze werd bijna een eeuw lang afbetaald aan de elite in de vorm van maar liefst een derde van de lopende belastinginkomsten. Dit kwam mede door de rente van zo’n 5% gecombineerd met het geheel ontbreken van inflatie in die periode. (Dit laatste fenomeen was extra bijzonder, want ondanks de stabiele decennialange groei van de Britse economie (als dominante wereldmacht) met 2-3% per jaar. Tegenwoordig is men geneigd te denken dat bij een dergelijke groei inflatie vanzelfsprekend en zelfs gewenst is. )
In de 20e eeuw pakte het anders uit. Hoge inflatie was opeens een factor van belang. Dit had grote gevolgen. Degenen die geld aan de Franse en Duitse overheid hadden geleend, kwamen van een koude kermis thuis.
Fig. 10.10 Nieuw fenomeen ten opzichte van de 18e-19e eeuw: inflatie, waardoor schulden verdwijnen.
In Frankrijk was er zelfs sprake van een jaarlijkse inflatie van 50% gedurende 1945-48; vier jaar achtereen. De staatsschuld zakte uiteindelijk in 10 jaar tijd van 250% naar 30%. Gevolg was dat vele Franse senioren in armoede kwamen te leven omdat hun spaargeld als sneeuw voor de zon was verdwenen.
Duitsland kende de beruchte hyperinflatie in 1921-1923, die weliswaar de staatschuld fors terugbracht in 1924, maar vervolgens de hele samenleving destabiliseerde. Men was hier na 1945 beducht voor een herhaling. In Duitsland bracht men de staatsschuld mede omlaag door forse progressieve heffingen op privévermogens die soms tot de jaren 80 duurden. In de VS en GB was de inflatie fors lager; de Engelsen bleven zo wel lange tijd met een extreem hoge staatsschuld zitten. Voor de VS maakte het minder uit: zij hadden nog een relatief lage staatsschuld, al bleven ook zij er langer mee zitten dan Frankrijk en Duitsland.
De Duitse hyperinflatie 1921-1923: geld klaarzetten voor transport bij de Reichsbank (bundesarchiv, bron: wikimedia)
Inflatie mag dan in Frankrijk en Duitsland op de geschetste wijze een rol hebben gespeeld bij het verminderen van privévermogens van de bezittende klasse, maar uiteindelijk raakt inflatie juist de laagste inkomens het meest omdat die geen effecten en grond bezitten. Je bankrekening kan wegsmelten, grond niet. Ook aandelen worden niet automatisch waardeloos, dat hangt ervan af in hoeverre bedrijven al dan niet overleven. Inflatie heeft daarom over het algemeen een regressieve werking. Overigens zijn er natuurlijk tal van aandelen waardeloos of flink minder waard geworden in 1914-1945 door recessie en oorlog. Maar zoals gezegd: bij elkaar schat Piketty deze hoofdoorzaak (gebrekkig of geen rendement op investeringen) als verklaring voor de afname van vermogensongelijkheid op ongeveer een derde in Frankrijk en Duitsland en de helft in GB. (Piketty laat de VS hier in het midden: daar ligt het ook allemaal net even anders. Begin 20e eeuw kenden de VS immers een relatief lage verhouding van inkomens- en vermogensongelijkheid. Na WW1 begint dat daar eerst te stijgen en vanaf de start van de recessie in 1930 gaat de ongelijkheid weer dalen. Zie afbeeldingen 10.2 en 10.4 aan het begin van dit artikel.)
Renault werd in 1945 genationaliseerd
De andere hoofdoorzaak van de afname van privébezit in 1914-1945 is volgens Piketty een mix van overheidsmaatregelen, zoals onteigeningen en belastinghervormingen.
Nationalisaties in Frankrijk gingen na 1945 ver, mede gevoed door de onvrede over de zeer grote mate van collaboratie van grote delen van het Franse bedrijfsleven met de Duitse bezetter: zelfs Renault werd genationaliseerd. Winsten en verrijking uit de oorlog werden regelmatig voor 100% belast en daarmee volledig teruggedraaid. Daarnaast was er een eenmalige solidariteitsbelasting met een heffing tot 20% op de grootste privévermogens. Interessant zijn ook maatregelen om wonen betaalbaar te houden. Frankrijk kondigde bijvoorbeeld al in WW1 een huurstop af.
Vele andere landen hadden vergelijkbaar beleid. Het was een van de manieren om de enorme staatsschulden die uit de wereldoorlog(en) resteerden, als het ware versneld af te kunnen bouwen en daarnaast te kunnen investeren in herstel van de oorlogsschade.
(Voor Nederland heb ik het zelf kort nagezocht. Er waren in Nederland twee belastingmaatregelen: een 'vermogensaanwasbelasting'voor zwarthandelaren en degenen die zaken deden met de bezetter gold een belasting van 50 tot 90% voor de aangroei van hun vermogen in de oorlog. Daarnaast was er een afzonderlijke eenmalige heffing variërend van 4 tot 20% om de lasten van de wederopbouw te meer naar draagkracht te financieren. EB bron: belasting en douane museum)
Wervingsposter voor ondersteuning van de wederopbouw van de Amsterdamse haven (bron: atlas van kolk)
Ruim een kwart van de kapitaalgoederenvoorraad in Nederland was verwoest,
naar blijkt werd dit mede gefinancierd door een eenmalige vermogensbelasting van 4 tot 20%.
Dit zijn nog maatregelen met een tijdelijk karakter. Dan zijn er nog structurele belastinghervormingen. Deze hangen samen met de grotere rol van belastingen als zodanig. Belastingheffing wordt vanaf WW1 meer en meer gezien als instrument om de samenleving vorm te geven. Zoals ter financiering van onderwijs en gezondheidsvoorzieningen. Voorheen speelde de kerk hier een grote rol. (Inzichtelijker is het overigens om onderscheid te maken tussen belastingen en sociale verzekeringen; bij laatstgenoemden is de overheid meer een soort verzekeraar/intermediair.)
Na WW2 ontstaat nog eens een extra fiscale groeispurt. Men spreekt ook wel van de opkomst van de verzorgingsstaat.
In de 19e eeuw werden centrale belastingen eigenlijk enkel gebruikt voor bestuur en veiligheid.
Vanaf WW1 ontstaat de mix aan sociale taken die we tegenwoordig kennen.
De toename van belastingen en sociale verzekeringen ging hand in hand met de ontwikkeling van een progressief belastingstelsel.
De hoogste tarieven voor de inkomstenbelasting blijkt men tot 1980 zowaar te kunnen vinden in de VS en GB.
(Zweden zit er niet bij, maar het hoogste tarief was in de jaren 70 95%. (EB))
De progressieve heffingen op vermogens na WW2 waren over het algemeen kortstondig en eenmalig, Een bijzondere vorm van vermogensbelasting is echter de belasting op erfenissen. Je betaalt dan als het ware pas na je dood belasting over je vermogen. Hier ontwikkelde zich wel structureel een progressief belastingstelsel in Europa, Japan en de VS.
(Amerikaanse lobbyisten voor verlaging van de erfenisbelasting spreken heel venijnig over de 'death tax'. De suggestie is dan dat de overheid je tot in het graf achtervolgt. Ze hebben er succes mee gehad, nog in 2008, deels weer gecorrigeerd in 2012. EB)
Wederom verrassend: de VS en GB hadden tot 1980 een zeer hoge marginale belastingvoet voor de grootste erfenissen.
Het is daar nog steeds hoger belast dan in Duitsland. (In Nederland is het hoogste tarief 40% (EB))
Tot zover een kijkje in de keuken van de 20e eeuw met tamelijk spectaculaire ontwikkelingen op het gebied van vermogens- en inkomensongelijkheid. Eerst een decennialange afname en vanaf de jaren 80 weer een toename. In het volgende artikel wordt hier verder op ingegaan. Tot slot alvast een eerste observatie: de oplettende lezer kan in figuur 10.14 vaststellen dat de overheid niet langer groeit, maar ook niet afneemt. Ook kan men in figuur 10.9 zien dat de staatsschuld weer stijgt. Dat laatste nog vóór het coronatijdperk, dus dat belooft wat. Tegelijkertijd daalden de hoogste belastingtarieven. Wie betaalt dan de collectieve uitgaven? Een manier om hierachter te komen is te kijken wat er daadwerkelijk aan belastingen betaalt wordt. Berekening hiervan is lastig, omdat je naast het betalen van belastingen ook moet kijken wie er subsidies ontvangen, waarvoor de koppeling van vele andere databases met die van de belastingdienst nodig is. Dan zijn er nog belastingen als BTW en tal van accijnzen zoals op benzine, sigaretten of drank. Hoe het ook zij: Piketty ondernam voor de VS een poging tot berekening van de feitelijk betaalde belasting door alle (directe en indirecte) belastingen bij elkaar te nemen.
Wie betaalt er anno 2018 het meeste belasting in de VS? Iedereen betaalt vrijwel hetzelfde!
Het resultaat van Piketty's berekening is tamelijk schokkend. De onderste 50% van de bevolking betaalt vanaf 1985 nauwelijks minder belasting dan de bovenste 1%. Hoe dit kan, daar komen we later nog op terug, maar in een notendop en kort door de bocht:
- Inkomen uit kapitaal wordt minder belast dan inkomen uit arbeid.
- Als je spaart betaal je geen BTW en accijnzen aangezien je niet uitgeeft, mensen die niet sparen betalen relatief meer BTW en accijnzen.
- Hoe meer geld je hebt, hoe meer mogelijkheden om handige constructies op te tuigen om minder belasting te betalen.
(Je kunt je afvragen hoe een berekening van de effectieve belastingvoet in Nederland zou uitpakken. Wij zijn veel meer dan de VS een land van subsidies, die moet je dan zeker mee willen nemen. Bovendien is de BTW bij ons ook beduidend hoger dan in de VS, die sowieso een andere variant hebben. Nog nader uit te zoeken of het CBS hier gegevens over heeft. EB)
Resumerend: we hebben hier in kort bestek, dankzij Piketty, grote ontwikkelingen in de 20e eeuw laten zien van de verschuivingen in vermogens- en inkomensongelijkheid. We hebben de twee hoofdoorzaken bekeken van deze afname in ongelijkheid. Vervolgens zagen we hoe vanaf de jaren 80 er weer een toename van ongelijkheid is gekomen. Het resultaat lijkt te zijn dat er in feite nauwelijks nog sprake is van een progressief belastingstelsel in de VS.
Volgende Piketty artikel: de toename van de ongelijkheid vanaf 1980