Korte Introductie
Kapitaal en Ideologie
In essentie stelt Piketty in zijn werk de meritocratie ter discussie: het hele idee dat mensen hun economische positie te danken hebben aan eigen inspanning en al dan niet perfect gebruik hebben weten te maken van de kansen die hun geboden worden. In de tijd van Balzac en Austen (begin 19e eeuw, waarover hij in zijn vorige boek uitvoerig schreef) had men het helemaal niet over meritocratie, maar werd verschil in maatschappelijke positie gewoon als gegeven beschouwd. Je had je er maar in te schikken. Pas eind 19e eeuw ontstond het verhaal van meritocratie en werd het gebruikelijk om een groot deel van (verschillen in) sociaaleconomische posities op deze wijze te verklaren.
19e eeuwse ongelijkheid aan de hand van een maaltijd:
'The end of dinner', van Jules Grun, 1913
'De aardappeleters' van Vincent van Gogh, ca 1885
Piketty spreekt van 'moderne ongelijkheid'. Het 'gapende gat' tussen het officiële meritocratische verhaal en de werkelijkheid.
Destijds heeft WWI een omslag getriggerd ten aanzien van de enorme ongelijkheid die toen heerste, nu lijkt er weer een omslag te ontstaan, ditmaal via het "xenofobe populisme". De globalisering lijkt hierdoor afgebroken te worden. Tegelijkertijd is dit nog geen garantie voor het terugdringen van de inkomens- en vermogensongelijkheid.
Om op een andere manier een omslag te bewerkstelligen zijn de beste troeven kennis en geschiedenis. Daarom heeft Piketty dit boek geschreven. Een belangrijk verschil met zijn eerste boek is dat het een veel breder palet aan samenlevingen en historische periodes behandelt.
Centraal element is de vaststelling dat sinds de jaren '80 van de 20ste eeuw de ongelijkheid is toegenomen. (In de 60 jaar daarvoor had er juist een sterke daling plaats gevonden, telkens versneld na de beide wereldoorlogen)
De bovenste 10% in India, Rusland, VS, Europa (EU plus Noorwegen en Zwitserland) en China, ontving in 1980 25-35% van het nationaal inkomen. In 2018 blijkt dit te zijn gestegen naar 35-55%.
Nader bekeken per regio, zie je dat de bovenste 10% het grootste aandeel heeft in Afrika ten zuiden van de Sahara , India, Brazilië, met als absolute uitschieter het Midden-Oosten met 64%. Er zijn grote verschillen binnen regio’s natuurlijk. In Zuid-Afrika zelf ontvangt de bovenste 10% bijvoorbeeld 65% van het inkomen.
Een veelzeggende manier om naar de huidige situatie te kijken is de zogenaamde 'olifantencurve'. Deze curve geeft weer wie profiteerden van de groei in de wereld tussen 1980-2018: de onderste 50% en de bovenste 10% (en dan vooral de bovenste 0,1% of al helemaal de 0,01%). Dit kun je positief of negatief interpreteren. Feit is dat de verschillen tussen de arme laag en de middeninkomens zijn afgenomen en het verschil tussen midden- en bovenlaag is toegenomen. Ziehier de huidige spanningen op electoraal gebied in Europa en de VS in een notendop, als je bedenkt dat lage inkomens in het Westen tot de middeninkomens van de wereld behoren.
Bovenstaande grafiek geeft de implicaties van deze ontwikkeling extra goed weer voor een land als de VS. De minstverdienende 50% had begin jaren zestig nog een aandeel van 20% in het nationaal inkomen. Dit is bijna gehalveerd in 2015. Vanaf 1980 is het hard omlaaggegaan en slaagde de bovenste 1% erin om haar aandeel te verdubbelen.
Kijkt men naar de groei van vermogens wereldwijd, dan is de ontwikkeling nog meer in het voordeel van de superrijken, zoals de oligarchen, oliesjeiks, vermogensbeheerders, Silicon Valley miljardairs et cetera. Deze leden van de super elite hebben hun vermogens veelal zien verviervoudigen in de periode 1980-2018.
Interessant, zo stelt Piketty, is dat zelfs het ter discussie stellen van de groei van de vermogens van de rijkste 0,01% al een probleem is voor sommigen. Door de geschiedenis heen wordt voortdurend geroepen dat maatschappelijke chaos dreigt zodra überhaupt eigendomsrechten ter discussie worden gesteld. Tegenwoordig is de argumentatie wel iets veranderd. Men vindt bijvoorbeeld dat de Californische jongens zoals Bill Gates het echt zelf verdiend hebben. Dan zijn er ook mensen die menen dat al die rijken met hun goede doelen het ook veel efficiënter doen dan als de overheid zich ermee bezig zou houden.
Verrassend genoeg blijkt men hierover in de VS tot 1980 toch wat anders te hebben gedacht. Men vindt wereldwijd rond het midden van de 20e eeuw, de hoogste tarieven inkomensbelastingen voor de rijkste bovenlaag in de VS en Groot-Brittannië! Het principe van de sterkste schouders betalen de zwaarste lasten, zoals dat in progressieve belastingstelsels tot uitdrukking komt, blijkt daar na 1980 helemaal te zijn teruggedraaid.
Een groot deel van Piketty's onderzoek richt zich op de ontwikkeling van progressieve belastingstelsels in verschillende landen. Interessant is dat vooral de progressieve vermogensbelasting een bijna niet te realiseren horde is gebleken.
Piketty pleit naast meer progressiviteit in het belastingstelsel, ook voor betere toegang tot onderwijs. Zie hierboven de bijna perfecte curve die het verband schetst tussen het inkomen van ouders en toegang tot de universiteit in de VS.
(Toelichting grafiek: als de 10% hoogste inkomens in de VS in bijvoorbeeld 1945 in minderheid op de democraten stemden, bv 40%, en de 90% lagere inkomens juist in meerderheid op de democraten stemden, bijvoorbeeld 52%, dan krijg je 40-52=-12% in de grafiek.)
Tot slot is Piketty geïnteresseerd in de oorzaken van het toenemen van de ongelijkheid. Globalisering is daarbij een verklarende factor, omdat landen door de mobiliteit van kapitaal met elkaar de concurrentie aangegaan zijn op belastinggebied. Het onderliggende probleem is dat de lagere inkomens en de middenklasse in de Europese landen hier erg veel nadeel van hebben ondervonden. We stuiten hier op het probleem van de sociaal-democratische partijen die van hun oorspronkelijke basis zijn vervreemd. Tot ca 1980 stemde men nog hetzelfde naar gelang de plek op de sociale ladder. Daarna ontstaat meer en meer een systeem van twee elites, ruwweg een hoger opgeleide intellectuele en culturele elite met veelal hogere inkomens en de (veelal ook hoger opgeleide) zakelijke en financiële elite.
Degenen met én een lager inkomen én een lagere opleiding worden veronachtzaamd. Ze voelen zich in de steek gelaten en stemmen zelfs voor een groot deel niet meer. Dit zijn we populisme gaan noemen. In grafiek 0.9 kun je goed zien hoezeer dit in de VS en in Frankrijk uit elkaar is gaan lopen. Dit beeld zien we in veel landen. Volgens Piketty is het nuttiger om niet van de opkomst van het populisme te spreken, maar van de opkomst van het (nieuwe) elitarisme.
Piketty wil deze tegenstelling niet alleen terugdringen langs financiële weg en toegang tot hoger onderwijs. Hij pleit ook voor meer inspraak en voor het delen van de macht in ondernemingen vanaf een bepaalde grootte. Naar blijkt hebben Duitsland en Zweden al meer dan 50 jaar een goed werkend alternatief voor het klassieke aandeelhoudersmodel. In Duitsland dient minimaal 50% van de plekken in de Raad van Bestuur bezet te zijn door werknemersvertegenwoordigers in ondernemingen met meer dan 2000 werknemers.
Tot zover een korte introductie van 'Kapitaal en Ideologie'. Zonder uitputtend het gehele boek te willen samenvatten, volgen enkele delen met ruimte voor interessante details. Afgesloten wordt met conclusies en mogelijke maatregelen, alsmede met enige reflectie op wat je zelf met je eigen kapitaal zou kunnen doen.
Het eerste deel behandelt de ontwikkelingen in Frankrijk vanaf de 18e eeuw tot de vooravond van WWI: Frankrijk 1750-1914